Elk land heeft te maken met de onderlinge verbondenheid van diverse water gerelateerde belangen. Bewoners voorzien van fysieke veiligheid voor het natuurlijk geweld dat water kan hebben, is slechts een van hen, maar historisch heeft het de Nederlandse samenleving gevormd. Daarnaast heeft Nederland ook een lange geschiedenis in de scheepvaart en zelfs vandaag vormt scheepvaart (op de rivieren) een belangrijk water gerelateerd belang dat van elkaar afhankelijk is bij landbouwbelangen, recreatieve belangen, de belangen van de natuur en de belangen van de drinkwatervoorziening.Het Nederlandse watersysteem zelf bestaat uit verschillende samenhangende onderdelen, die mede afhankelijk zijn voor de kwaliteit en kwantiteit van water zijn (Rijkswaterstaat, 2016). Het land, de polders en rivieren van Nederland kunnen niet los van elkaar worden gezien. Hun onderlinge verbondenheid is de basis voor ons waterbeheerssysteem. Vooral in perioden van overtollige neerslag (in Nederland en in de landen stroomopwaarts), of gedurende langere periodes van droogte, wordt het waterdistributiesysteem voortdurend gecontroleerd en gemanipuleerd zodat alle water gerelateerde belangen optimaal fungeren. Verschillende scenario's, afspraken en technologieën (zoals sluizen) vergemakkelijken dit proces.
Lokaal praktijkvoorbeeld
Een van de belangrijkste voorbeelden van regionale watervoorziening voor drinkwater-doeleinden is het systeembeheer rond het Amsterdam-Rijnkanaal en het Noordzeekanaal (zie figuur 9.2). Dit systeem van kanalen, stroomgebieden, polders, sloten, sluizen, pompen en meren is, naast de bescherming van de levering voor de productie van drinkwater, ook van groot belang voor de scheepvaartverbindingen tussen IJmond, Amsterdam en Duitsland. De rivieren zorgen voor afvoer van hemelwater in de stroomgebieden. Het systeem voert dit water af in de Noordzee door middel van spuisluizen, maar wanneer de zee te hoog is neemt het pompstation het over.In droge tijden, als het rivierpeil laag is, en de polders water uit de meren opnemen, moet toch de vaardiepte voor schepen worden gegarandeerd. Extra water uit het IJsselmeer (de voormalige Zuiderzee en nu een natuurreservaat van nationaal en internationaal belang) of de rivier de Waal, kan vervolgens worden aangevoerd door de werking van sluizen. Maar de hoeveelheid die van de Waal kan worden toegevoerd is afhankelijk van de hoeveelheid water die nodig is om de waterniveaus in de Neder-Rijn, stroomafwaarts van de Waal, te handhaven. Als er minder water uit de Waal kan worden omgeleid, is er een andere mogelijkheid, het aanvoeren van water van het Amsterdam-Rijnkanaal door het spoelen van de Vecht, maar alleen als het waterpeil van het Markermeer dit toelaat.
Figuur 9.2. Kaart aangepast van ideogram (2016)
Een probleem voor de waterkwaliteit bij dit systeem, is verzilting. De schepen die door de zeesluizen bij IJmuiden gaan, zorgen ervoor dat zout water in het Noordzeekanaal stroomt, helemaal tot aan de plaats waar het aansluit op het Amsterdam-Rijnkanaal. Ecologisch heeft het Noordzeekanaal een belangrijke functie bij de migratie van vis (die in zout water leven, maar in zoet water broeden) en het zoutwater gradiënt zorgt voor unieke ecologische kenmerken (de geleidelijke overgang van zout naar zoet water is belangrijk voor de vissen zodat ze zich aan kunnen passen aan de fysiologisch verschillende omstandigheden).De vismigratie heeft geleden onder de plaatsing van sluizen en sloten (Van der Linden, van Alphen, Wanningen, van Herk, 2012), dat maakt meer samenwerkingsverbanden noodzakelijk. Huidige oplossingen zijn gevonden door recreatieve sloten ‘s nachts te openen ten behoeve van de vismigratie. Een verwant probleem echter, zijn de waterniveaus van zout water in het Noordzeekanaal. Sinds het verbonden is met het Amsterdam-Rijnkanaal, dat een inlaatpunt vormt voor drinkwater, moet voorkomen worden dat het binnendringen van zout water niet te ver oprukt. Om deze inlaat te stoppen, wordt soms water van het Markermeer binnen gelaten. Het water uit het Amsterdam-Rijnkanaal heeft echter een extra functie. In droge perioden kan het worden gebruikt om verzilting van polders te bestrijden (deze bestaan vaak uit landbouwgrond). Deze bepaling is onderhevig aan een waterovereenkomst uit 1980 getiteld ‘Kleinschalige Watervoorziening Bepaling‘ die exact het aantal kubieke meters zoet water aangeeft dat het systeem naar de polders moet pompen in tijden van watertekort.Het bovenstaande lokale voorbeeld toont aan dat verschillende scenario's zijn uitgewerkt, afspraken zijn vastgelegd, samenwerkingsverbanden gevormd en technologieën toegepast in dit regionaal systeem. Maar het Nederlandse watersysteem is niet alleen een lokaal met elkaar verbonden systeem zoals het voorbeeld van de scheepvaart al liet doorschemeren, Nederland is ook zeer afhankelijk van de omringende landen, via zogenaamde grensoverschrijdende grondwaterlagen (AVVN, 2008).In termen van hydrologische bekkens, deelt Nederland de belangrijkste stroomgebieden (figuur 9.3) met andere Europese landen. De belangrijkste zijn de Rijn en de Maas.
Figuur 9.3. Stroomgebiedsdistricten
Stromend door acht soevereine Europese staten, is de Rijn een internationale geopolitieke entiteit (Mediation project, 2016). Er is een internationale commissie voor de bescherming van de Rijn ingesteld. Op dit moment is de rivier de Rijn is een mix van sneeuw gevoed / regen gevoed systeem. Als gevolg van de klimaatverandering kan hij veranderen in een overwegend door regenval gevoed systeem. De economieën van de landen die hij doorkruist, profiteren in veel opzichten van de toegang tot de Rijn (navigatie, drinkwater, industriële verwerking van water, landbouw irrigatie, waterkracht, lozing van verontreinigende stoffen en koelwater). Het grootste deel van het Maasbekkengebied is in Wallonië (België), gevolgd door Frankrijk, Nederland (8000 km2), Duitsland, Vlaanderen (België) en Luxemburg.Zoals het bovenstaande voorbeeld laat zien, kunnen landen op een (meer) mondiaal niveau streven naar de ontwikkeling van het internationaal waterrecht (bijvoorbeeld door middel van bekrachtiging van verdragen inzake grensoverschrijdende grondwaterlagen). In bepaalde gevallen kan de ontwikkeling van spelers als landen als Nederland ook voorzien in (donor) hulp op regionaal niveau, door het verschaffen van programma's voor technische bijstand en capaciteitsopbouw op basis van hun kennis (met betrekking tot riolering, watersystemen, irrigatie-oplossingen, controle van overstromingen en waterkracht, bijvoorbeeld; van Genderen en Rood, 2011).